In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen te onderzoeken, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.3, c), van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre, in geval van financiële problemen of insolvabiliteit van de vervolgde rechtspersoon, de kosten en erelonen van zijn lasthebber ad hoc niet door de Staat ten laste worden genomen.
Mit der ersten Vorabentscheidungsfrage wird der Gerichtshof gebeten, die Vereinbarkeit der fraglichen Bestimmungen anhand der Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6 Absatz 3 Buchstabe c) der Europäischen Menschenrechtskonvention zu prüfen, insofern im Falle von finanziellen Schwierigkeiten oder Zahlungsunfähigkeit der verfolgten juristischen Person die Kosten und Honorare ihres Ad-hoc-Bevollmächtigten nicht durch den Staat übernommen würden.