- De artikelen 34 en 97, laatste lid, van de wet van 15 maart 1999 betreffende
de beslechting van fiscale geschillen en artikel 11, eerste lid, van de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke in
richting in fiscale zaken, in hun uitlegging dat, zelfs na 6 april 1999, voorzieningen in cassatie
tegen arresten die uitspraak doen op beroepen inzake inkomstenbelastingen die vóór 1 maart 1999 bij de hoven van beroep zijn ingestel
...[+++]d, onderworpen zijn aan de regels van de artikelen 386 tot 391 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
- Die Artikel 34 und 97 letzter Absatz des Gesetzes vom 15. März 1999 über steuerrechtliche Streitsachen und Artikel 11 Absatz 1 des Gesetzes vom 23. März 1999 über die Organisation des Gerichtswesens in Steuersachen, dahingehend ausgelegt, dass sogar nach dem 6. April 1999 Kassationsklagen gegen Urteile, in denen über vor dem 1. März 1999 bei den Appellationshöfen erhobene Klagen in Einkommensteuersachen befunden wird, den Vorschriften der Artikel 386 bis 391 des Einkommensteuergesetzbuches 1992 unterliegen, verstossen nicht gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung.