Doet de voormelde wetsbepaling met andere woorden geen grondwettigheidsprobleem rijzen in zoverre zij, als een grendel, het bewijs invoert dat aan de toestemming een gebrek kleeft, hetgeen, bij ontstentenis van een dergelijk bewijs, inhoudt dat het vaderschap van het betrokken kind onmogelijk kan worden nagegaan en vervolgens daarover onmogelijk uitspraak kan worden gedaan ?
Führt die vorerwähnte Gesetzesbestimmung mit anderen Worten nicht zu einem Problem der Verfassungsmäßigkeit, insofern sie gleichsam zur Verriegelung die Beweiserbringung für einen Zustimmungsmangel einführt, was bedeutet, dass es in Ermangelung einer solchen Beweiserbringung unmöglich ist, die Vaterschaft in Bezug auf das betreffende Kind zu prüfen und anschließend darüber zu befinden?