De wetgever stelde dat het de bedoeling was de aanslag op een zodanig niveau te brengen dat geen enkele vennootschap belang erbij heeft dergelijke bedragen niet meer te rechtvaardigen volgens de wettelijke vormvereisten (Parl. St., Kamer, 1979-1980, nr. 323/47, pp. 64-66).
Der Gesetzgeber erklärte, es werde bezweckt, die Veranlagung in einer Höhe festzusetzen, bei der keine Gesellschaft ein Interesse daran habe, solche Beträge nicht mehr nach den gesetzlichen Formvorschriften nachzuweisen (Parl. Dok., Kammer, 1979-1980, Nr. 323/47, SS. 64-66).