Het Hof was eveneens van oordeel, in B.13, dat artikel 81, 1°, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 op zich niet discriminerend was, maar dat het niettemin strijdig was met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet « doordat het zonder redelijke verantwoording ertoe leidt dat de kosteloze borg van een gefailleerde rechtspersoon nooit van zijn verbintenis kan worden ontslagen, terwijl een kosteloze borg van een gefailleerde natuurlijke persoon automatisch van zijn verplichtingen wordt ontslagen indien deze laatste verschoonbaar wordt verklaard ».
Der Hof erkannte ebenfalls in B.13, dass Artikel 81 Nr. 1 des Konkursgesetzes vom 8. August 1997 an und für sich nicht diskriminierend war, dass er aber nichtsdestoweniger im Widerspruch zu den Artikeln 10 und 11 der Verfassung stand, « da er ohne vernünftige Rechtfertigung zur Folge hat, dass ein unentgeltlich handelnder Bürge einer in Konkurs geratenen juristischen Person nie von seiner Verpflichtung befreit werden kann, während ein unentgeltlich handelnder Bürge einer in Konkurs geratenen natürlichen Person automatisch befreit wird, wenn der Konkursschuldner für entschuldbar erklärt wird ».