1. Wanneer een lidstaat een instandhoudingsras toelaat, bepaalt hij de plaats of de plaatsen, het gebied of de gebieden waar het ras vanouds is geteeld en waaraan het zich op natuurlijke wijze heeft aangepast, hierna „gebied van oorsprong” genoemd.
(1) Wenn ein Mitgliedstaat eine Erhaltungssorte zulässt, ermittelt er den Ort bzw. die Orte, an dem bzw. an denen, oder die Region bzw. die Regionen, in der bzw. in denen diese Sorte traditionell angebaut wird und an deren natürliche Gegebenheiten sie angepasst ist (im Folgenden „Ursprungsregion“).