De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 60, § 3, 3°, d), van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre, wanneer een kind deel uitmaakt van een gezin samengesteld uit twee rechthebbenden, en één van hen een werkloze is die rechthebbende wordt nadat de andere persoon het recht opent op de kinderbijslag, voorrang wordt verleend aan de kinderbijslagregeling voor de zelfstandigen op die voor de werknemers.
Der vorlegende Richter fragt den Gerichtshof, ob Artikel 60 § 3 Nr. 3 Buchstabe d) der koordinierten Gesetze über die Familienbeihilfen für Lohnempfänger mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, insofern in dem Fall, dass ein Kind einem aus zwei Berechtigten zusammengesetzten Haushalt angehöre und einer von diesen ein Arbeitsloser sei, der Berechtigter werde, nachdem die andere Person den Anspruch auf Familienbeihilfen eröffne, die Familienbeihilferegelung für Selbständige Vorrang vor der Regelung für Lohnempfänger habe.