Voor personeelsleden die een ambt van godsdienstleraar bekleden, wordt ervan uitgegaan dat de voorwaarde voor de uitoefening van dat ambt die in de bepalingen van artikel 1, § 1, 2° tot 5°, wordt vermeld, vervuld is, indien zij houder zijn van een attest uitgereikt door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst waaruit blijkt dat zij houder zijn van het bewijs van pedagogische bekwaamheid dat voor het uitgeoefende ambt vereist is.
Für Personalmitglieder, die ein Amt als Religionslehrer bekleiden, gilt für die Ausübung dieses Amtes die Bedingung, die in den in Artikel 1 § 1 Nummern 2-5 angeführten Bestimmungen erwähnt ist, als erfüllt, wenn sie im Besitz einer vom Kultusträger ausgestellten Bescheinigung sind, aus der hervorgeht, dass sie die für das ausgeübte Amt erforderliche Lehrbefähigung besitzen.