Met betrekking tot het eigen karakter van de goederen waarop beslag is gelegd, is de eiseres van oordeel dat het dubbele bewijs dat van haar wordt geëist door artikel 394, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, namelijk het bewijs van het eigen karakter van de goederen en dat van een van de vier voorwaarden die door dat artikel worden gesteld, discriminerend is ten opzichte van de onder het stelsel van scheiding van goederen gehuwde echtgenotes van personen die schuldenaar zijn van gelijk welke derde, die niet het Ministerie van Financiën is dat optreedt inzake de inkomstenbelastingen.
Bezüglich des Vorbehaltscharakters der mit Pfändung belegten Güter ist die Klägerin der Auffassung, dass der von ihr durch Artikel 394 § 1 Absatz 2 des Einkommensteuergesetzbuches verlangte zweifache Nachweis, nämlich der Nachweis des eigenen Charakters der Güter und der Nachweis einer der vier durch diesen Artikel aufgestellten Bedingungen, diskriminierend sei hinsichtlich der in Gütertrennung lebenden Ehefrau eines Mannes, der gegenüber einem anderen Dritten als dem im Bereich der Einkommensteuer auftretenden Finanzministerium Schuldner sei.