In de overeenkomst zijn de vangstmogelijkheden van de Gemeenschap vastgesteld voor de soorten die over grote afstanden trekken (vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen - 37 vaartuigen -, vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel - 18 vaartuigen -, vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug - 62 vaartuigen) en voor de overige soorten (vaartuigen voor de visserij met de grondbeug: 630 brutoregisterton per maand op jaarbasis, waarbij ten hoogste 4 vaartuigen tegelijk mogen vissen).
In dem Abkommen werden die Fangmöglichkeiten der Gemeinschaft für einerseits weit wandernde Arten (Thunfischfroster - 37 Schiffe -, Thunfischfänger mit Angeln - 18 Schiffe -, Oberflächen-Langleinenfischer - 62 Schiffe) und andererseits für die anderen Arten (Grundleinenfänger: 630 Bruttoregistertonnen pro Monat im Jahresdurchschnitt, wobei höchstens 4 Schiffe gleichzeitig fischen dürfen), festgesetzt.