Als gevolg hiervan bleven de prijzen en winsten van de bedrijfstak van de Gemeenschap (waarvan de verkoop echter geen gelijke tred hield met de grote voorraadvorming) stabiel, maar deze konden niet stabiel blijven daar het grote zichtbare verbruik niet met een groot feitelijk verbruik overeenstemde.
Daher blieben die Preise und Gewinne des Wirtschaftszweiges der Gemeinschaft (bei dem die Verkaufsentwicklung nicht der übermäßigen Lagerhaltung entsprach) zunächst stabil, mußten jedoch danach zurückgehen, da der beträchtliche sichtbare Verbrauch nicht mit einem entsprechenden tatsächlichen Verbrauch einherging.