De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid van artikel 5, tweede lid, van het Strafwetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat, in geval van onopzettelijk misdrijf, de natuurlijke persoon die voor een privaatrechtelijke rechtspersoon werkt, niet zal worden veroordeeld indien hij de minst zware fout heeft begaan, terwijl de natuurlijke persoon die voor een publiekrechtelijke rechtspersoon werkt die niet strafrechtelijk verantwoordelijk is, die strafuitsluitingsgrond niet zal kunnen genieten.
Der verweisende Richter befragt den Hof nach der Vereinbarkeit von Artikel 5 Absatz 2 des Strafgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, indem im Falle einer fahrlässigen Straftat eine natürliche Person, die für eine privatrechtliche juristische Person arbeitet, nicht verurteilt wird, wenn sie den weniger schweren Fehler begangen hat, während eine natürliche Person, die für eine öffentlich-rechtliche juristische Person, die nicht strafrechtlich verantwortlich ist, arbeitet, den Vorteil dieses Strafausschliessungsgrunds nicht geniessen kann.