Met de prejudiciële vraag wordt aan het Hof gevraagd of artikel 8, § 1, van de wet van 27 februari 1987 bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 22, 23 en 191 ervan, alsook met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de recht
en van de mens, in zoverre enkel een aanvraag voor een integratietegemoetkoming of voor een inkomensvervangende tegemoetkoming die is ingediend door een persoon die op het ogenblik van de indiening van de aanvraag de l
eeftijd van 65 jaar heeft bereikt ...[+++], automatisch of ambtshalve wordt beschouwd als een aanvraag voor een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, terwijl dat niet het geval is wanneer een integratietegemoetkoming of een inkomensvervangende tegemoetkoming wordt gevraagd door een persoon die op het ogenblik van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft
bereikt, maar die leeftijd wel bereikt tijdens de procedure voor de arbeidsgerechten waarbij over zijn aanvraag wordt beslist.
Mit der Vorabentscheidungsfrage wird der Gerichtshof gefragt, ob Artikel 8 § 1 des Gesetzes vom 27. Februar 1987 vereinbar sei mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit deren Artikeln 22, 23 und 191 sowie mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention, insofern nur ein Antrag auf Ein
gliederungsbeihilfe oder auf Beihilfe zur Ersetzung des Einkommens, der von einer Person eingereicht werde, die zum Zeitpunkt des Einreichens des Antrags das
Alter von 65 Jahren erreicht habe, automatisch oder vo
...[+++]n Amts wegen als Antrag auf Beihilfe zur Unterstützung von Betagten gelte, während dies nicht der Fall sei, wenn eine Eingliederungsbeihilfe oder eine Beihilfe zur Ersetzung des Einkommens von einer Person beantragt werde, die zum Zeitpunkt des Einreichens des Antrags das Alter von 65 Jahren noch nicht erreicht habe, dieses Alter jedoch während des Verfahrens vor den Arbeitsgerichten, in dem über ihren Antrag entschieden werde, erreichen würde.