Ten eerste beweerden de partijen dat de kortingen op de EEG-heffing als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd op basis van artikel 107, lid 3, onder b
), van het Verdrag, aangezien zij de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang bevorderen
(de bevordering van hernieuwbare energie, als vereist bij Richtlijn 2009/28/EG) of, indien zij niet aan deze voorwaarde voldoen, bedoeld zijn om een ernstige verstoring van de Duitse economie op te he
...[+++]ffen (de bedreiging van de-industrialisatie ten gevolge van de kosten van hernieuwbare elektriciteit).
Erstens machen diese Beteiligten geltend, dass die Begrenzung der EEG-Umlage auf der Grundlage des Artikels 107 Absatz 3 Buchstabe b AEUV für mit dem Binnenmarkt vereinbar erklärt werden könnte, da sie der Förderung eines wichtigen Vorhabens von gemeinsamem europäischen Interesse (der Förderung erneuerbarer Energien im Einklang mit der Richtlinie 2009/28/EG) diente bzw., sollte dies nicht anerkannt werden, da sie auf die Behebung einer beträchtlichen Störung im Wirtschaftsleben Deutschlands (der Gefahr einer durch die EE-Kosten bedingten Deindustrialisierung) abzielte.