In de eerste prejudiciële vraag ondervraagt de verwijzende rechter het Hof over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van
de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 22, 23, 24 en 191 van de Grondwet en met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van het verschil in behandeling tussen de minderjarige Belgische kind
eren naargelang hun ouders al dan niet de Belgische nationaliteit hebben, en dat zou voortvloeien uit de toepassing van artikel 40, § 6, van
...[+++]de wet van 15 december 1980 op het minderjarige Belgische kind wiens ouders niet de Belgische nationaliteit hebben en dat zijn vreemde ouders niet ten laste neemt.In der ersten präjudiziellen Frage fragt der vorlegende Richter den Hof, ob der Behandlungsunterschied zwischen minderjährigen belgischen Kindern je nachdem, ob ihre Eltern die belgische Staatsang
ehörigkeit besässen oder nicht, infolge der Anwendung von Artikel 40 § 6 des Gesetzes vom 15. Dezember 1980 auf minderjährige belgische Kinder, deren Eltern nicht die belgische Staatsangehörigkeit besässen und die nicht für den Unterhalt ihrer ausländischen Eltern aufkämen, mit den Artikeln 10 und 11 des Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit deren Artikeln 22, 23, 24 und 191 u
...[+++]nd mit den Artikeln 8 und 14 der Europäischen Menschenrechtskonvention, vereinbar sei.