Ofschoon het Hof moet vermijden dat voor het Hof personen in rechte treden die slechts een hypothetisch belang hebben bij de aan het Hof gestelde prejudiciële vragen, dient het rekening te houden met het versterkte gezag van gewijsde dat voortvloeit uit artikel 26, § 2, tweede lid, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof en ervoor te zorgen dat prejudiciële vragen met betrekking tot identieke problemen niet worden vermenigvuldigd.
Obwohl der Gerichtshof zu vermeiden hat, dass vor ihm Personen auftreten, die nur ein hypothetisches Interesse an den ihm gestellten Vorabentscheidungsfragen haben, muss der verstärkten materiellen Rechtskraft Rechnung getragen werden, die sich aus Artikel 26 § 2 Absatz 2 Nr. 2 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof ergibt, und dafür gesorgt werden, dass Vorabentscheidungsfragen zu identischen Problemen nicht wiederholt werden.