Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat de wetgever, door de leeftijd voor de toekenning van een overlevingspensioen op te trekken van 45 naar 50 jaar vanaf 2025 en vervolgens naar 55 jaar vanaf 2030, geen maatregel heeft willen nemen om de leefbaarheid van het pensioensysteem te verzekeren, zoals dat wel het geval is bij de verhoging van de leeftijd voor het rustpensioen en de wijziging van de voorwaarden inzake de toegang tot het vervroegd rustpensioen.
Aus dem Vorstehenden ergibt sich, dass der Gesetzgeber dadurch, dass er das vorgeschriebene Alter für den Bezug einer Hinterbliebenenpension ab 2025 von 45 auf 50 Jahre und sodann ab 2030 auf 55 Jahre erhöht, keine Maßnahme ergreifen wollte, um die Tragfähigkeit des Pensionssystems zu sichern, wie es bei der Erhöhung des Alters für den Zugang zur Ruhestandspension und der Änderung der Bedingungen für den Zugang zur Vorruhestandspension der Fall ist.