2. De lidstaten kunnen eisen dat de aanvrager de in lid 1, onder a), c), d), e) en g), bedoelde documenten indient in een officiële taal van de betrokken lidstaat.
2. Die Mitgliedstaaten können von dem Antragsteller verlangen, dass er die in Absatz 1 Buchstaben a, c, d, e und g genannten Unterlagen in einer Amtssprache des betreffenden Mitgliedstaats vorlegt.