De Raad van State vraagt het Hof ook of het voormelde artikel 30, § 1, vierde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het de Koning ertoe machtigt een verjaringstermijn voor het instellen van een cassatieberoep bij de Raad van State vast te stellen die verschilt van de termijn bepaald in artikel 14, § 1, van dezelfde wetten voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring.
Der Staatsrat fragt den Hof auch, ob der vorerwähnte Artikel 30 § 1 Absatz 4 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstosse, insofern er den König ermächtige, eine andere Verjährungsfrist zum Einreichen einer Kassationsbeschwerde beim Staatsrat festzulegen als die in Artikel 14 § 1 derselben Gesetze zum Einreichen einer Nichtigkeitsklage vorgesehene Frist.