2. Met het oog op de bepaling van de juiste veebezetting stelt de bevoegde autoriteit, op basis van de in bijlage IV opgenomen cijfers of de op grond van Richtlijn 91/676/EEG vastgestelde relevante nationale bepalingen, het aantal vee-eenheden vast dat met het in lid 1 vastgestelde maximum overeenkomt.
(2) Zur Bestimmung der angemessenen Besatzdichte gemäß Absatz 1 legt die zuständige Behörde die dem genannten Grenzwert entsprechenden Vieheinheiten fest, wobei sie die Zahlen in Anhang IV oder die diesbezüglichen auf Basis der Richtlinie 91/676/EWG erlassenen nationalen Vorschriften als Orientierungswerte verwendet.