De verwijzende rechter vraagt of die bepalingen, in de interpretatie dat de onteigende die een voorlopige onteigeningsvergoeding - in de zin van artikel 1
4 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte (hierna : wet van 26 juli 1962) - krijgt die lager is dan door hem gevraagd, als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd, die bijgevolg aan de onteigenende overheid een rechtsplegingsvergoeding verschuldigd is, bestaanbaar zijn met de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protoco
...[+++]l bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.Der vorlegende Richter fragt, ob diese Bestimmungen in der Auslegung, dass der Enteignete, der eine vorläufige Enteignungsentschädigung - im Sinne von Artikel 14 d
es Gesetzes vom 26. Juli 1962 über das Dringlichkeitsverfahren in Sachen Enteignung zum Nutzen der Allgemeinheit (nachstehend: Gesetz vom 26. Juli
1962) - erhält, die niedriger ist als diejenige, die er beantragt hat, als die unterlegene Partei anzusehen sei, die folglich der enteignenden Behörde eine Verfahrensentschädigung schulde, mit den Artikeln 10, 11 und 16 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zu
...[+++]r Europäischen Menschenrechtskonvention vereinbar seien.