Daaruit volgt dat, niettegenstaande de afschaffing van de wet van 12 juli 1978, de strafrechter de straffen en inzonderheid de geldboeten die zijn voorgeschreven bij de artikelen 27, eerste en tweede lid, en 28 van de wet van 7 januari 1998, niet zal kunnen verminderen tot een niveau dat lager ligt dan het bij de wet voorgeschreven minimum door het aanvaarden van verzachtende omstandigheden.
Daraus ergebe sich, dass ungeachtet der Abschaffung des Gesetzes vom 12. Juli 1978 der Strafrichter die Strafen und vor allem die durch die Artikel 27 Absätze 1 und 2 und 28 des Gesetzes vom 7. Januar 1998 festgelegten Geldbussen nicht dadurch auf ein Niveau herabsetzen könne, das unter dem durch das Gesetz festgelegte Minimum liege, indem er mildernde Umstände annehme.