Uit de motivering van de verwijzingsbeslissingen blijkt dat het Hof wordt verzocht de bestaanbaarheid te onderzoeken, met de artikelen 10, 11 en 172, eerste lid, van de Grondwet, van artikel 47, § 6
, van de wet van 28 juli 1992, in zoverre het een naamloze vennootschap die tussen 27 maart en 28 juli 1992 aan een van haar bestu
urders een interest heeft betaald of toegekend die wordt beoogd door artikel 18, eerste lid, 3°, tweede streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, op dezelfde wijze zou behandelen als een naamloz
...[+++]e vennootschap die na 28 juli 1992 hetzelfde heeft gedaan.
Aus der Begründung der Verweisungsentscheidungen geht hervor, dass der Hof gebeten wird zu prüfen, ob Artikel 47 § 6 des Gesetzes vom 28. Juli 1992 mit den Artikeln 10, 11 und 172 Absatz 1 der Verfassung vereinbar sei, insofern er eine Aktiengesellschaft, die zwischen dem 27. März und dem 28. Juli 1992 einem ihrer Verwalter Zinsen im Sinne von Artikel 18 Absatz 1 Nr. 3 zweiter Gedankenstrich des Einkommensteuergesetzbuches 1992 gezahlt oder gewährt habe, auf die gleiche Weise behandele wie eine Aktiengesellschaft, die nach dem 28. Juli 1992 das gleiche Verhalten angenommen habe.