Bij het arrest nr. 118/2009 van 16 juli 2009 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, aldus geïnterpreteerd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt, aangezien, door de gecombineerde
toepassing, voor de justitiële rechter, van de artikelen 1382 van het Burgerlijk Wetboek en 1022 van het Gerechtelijk Wetbo
ek, het verschil in behandeling tussen de verzoekende partij die in het gelijk wordt gesteld voor de Raad van State, en de partij die in het gelijk wordt gesteld voor een
...[+++]justitieel gerecht, gevolgen heeft die niet als onevenredig kunnen worden beschouwd.
In seinem Entscheid Nr. 118/2009 vom 16. Juli 2009 hat der Gerichtshof erkannt, dass Artikel 1022 des Gerichtsgesetzbuches in dieser Auslegung nicht gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstösst, da durch die kombinierte Anwendung vor dem ordentlichen Richter von Artikel 1382 des Zivilgesetzbuches und Artikel 1022 des Gerichtsgesetzbuches der Behandlungsunterschied zwischen einer klagenden Partei, die vor dem Staatsrat obsiegt, und einer Partei, die vor einem ordentlichen Gericht obsiegt, Folgen hat, die nicht als unverhältnismässig angesehen werden können.