2. Vissersvaartuigen van derde landen die krachtens een overeenkomst per 31 december van een bepaald kalenderjaar zijn gemachtigd om visserijactiviteiten te verrichten, mogen die activiteiten krachtens die overeenkomst voortzetten vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar totdat de Commissie overeenkomstig artikel 20 een besluit heeft genomen inzake de afgifte van een vismachtiging voor die vaartuigen voor dat laatstbedoelde jaar.
(2) Drittlandfischereifahrzeuge, die am 31. Dezember eines Kalenderjahres im Rahmen eines Abkommens über eine Genehmigung für Fischereitätigkeiten verfügen, dürfen ab dem 1. Januar des folgenden Kalenderjahres im Rahmen des Abkommens solange weiterfischen, bis die Kommission über die Erteilung einer Fanggenehmigung für die betreffenden Schiffe für dieses Jahr gemäß Artikel 20 entschieden hat.