1. De kredietinstellingen stellen, zodra zij kennis hebben van verwervingen of afstotingen van deelnemingen in hun kapitaal, waardoor stijging boven of daling onder één van de percentages als bedoeld in artikel 22, lid 1, en artikel 25 optreedt, de bevoegde autoriteiten van deze verwervingen of afstotingen in kennis.
(1) Erhält ein Kreditinstitut Kenntnis davon, dass aufgrund eines Erwerbs oder einer Veräußerung einer Beteiligung an seinem Kapital die in Artikel 22 Absatz 1 und Artikel 25 genannten Schwellen über- oder unterschritten werden, so unterrichtet es die zuständigen Behörden über diesen Erwerb bzw. diese Veräußerung.