Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de maatregel beoogt « een evenwicht te waarborgen tussen de wil om de bemiddeling zijn kans tot slagen te geven en het op onnodig lange wijze rekken van de beroepstermijn. De eiser zal dus steeds recht hebben op een termijn van zestig dagen om zijn beroep voor de Raad van State in te dienen, ongeacht hij al of niet heeft besloten op bemiddeling beroep te doen » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2277/1, pp. 17-18).
Aus den Vorarbeiten geht hervor, dass die Maßnahme bezweckt, « ein Gleichgewicht zu gewährleisten zwischen dem Willen, der Schlichtung ihre Erfolgsaussichten zu bieten, und die Beschwerdefrist nicht unnötig auszudehnen. Der Beschwerdeführer hat also immer Anspruch auf eine Frist von sechzig Tagen, um seine Beschwerde vor dem Staatsrat einzureichen, ungeachtet dessen, ob er beschlossen hat, eine Schlichtung in Anspruch zu nehmen oder nicht » (Parl. Dok., Senat, 2012-2013, Nr. 5-2277/1, SS. 17-18).