Lidstaten met de meest ontwikkelde stelsels van welzijnszorg en met hoge niveaus van sociale uitgaven per hoofd van de bevolking (d.w.z. duidelijk meer dan het EU-gemiddelde van 5532 KKP in 1998), zoals Luxemburg, Denemarken, Nederland, Zweden en Duitsland, lijken er het best in te slagen zowel de toegang tot basisbehoeften te waarborgen als de percentages die onder de relatieve armoedegrens vallen ver onder het EU-gemiddelde te houden.
Den Mitgliedstaaten mit den am weitesten entwickelten Wohlfahrtssystemen und mit hohen Pro-Kopf-Sozialschutzausgaben (d. h. deutlich über dem EU-Durchschnitt des Jahres 1998 von 5532 KKS) wie Luxemburg, Dänemark, die Niederlande, Schweden und Deutschland gelingt es im Allgemeinen am besten, den Zugang zu den Gütern des Grundbedarfs sicherzustellen und den Anteil der Bevölkerung, der unterhalb der relativen Armutsgrenze lebt, kontinuierlich auf Werte zu senken, die deutlich unterhalb des EU-Durchschnitts liegen.