Vertaling van "lonen en gemiddeld kortere arbeidstijden waarschijnlijk " (Nederlands → Duits) :

14. is verheugd over de genderspecifieke statistieken van Eurostat; is echter van mening dat er meer aandacht besteed dient te worden aan deeltijdwerkloosheid (een onderwerp dat vaak buiten de werkloosheidsstatistieken valt); benadrukt dat langdurige werkloosheid, lagere lonen en gemiddeld kortere arbeidstijden waarschijnlijk ernstige gevolgen zullen hebben voor met name het inkomen van vrouwen, voor hun sociale zekerheidsrechten en, op de langere termijn, voor hun pensioenrechten;
14. begrüßt die nach Geschlecht aufgeschlüsselten Statistiken von Eurostat; ist jedoch der Auffassung, dass die Teilzeitarbeitslosigkeit (ein oftmals aus Arbeitslosigkeitsstatistiken ausgeklammerter Bereich) stärker beachtet werden sollte; weist darauf hin, dass Langzeitarbeitslosigkeit, niedrigere Löhne und kürzere durchschnittliche Arbeitszeiten wahrscheinlich tief greifende Folgen besonders für die Einkommen, Sozialversicherungsansprüche und auf längere Sicht für die Renten von Frauen haben werden;

De volgende punten komen uitgebreid aan de orde: . de verkorting van de arbeidstijd als middel om de werkgelegenheid te vergroten en de maatregelen die in de Lid-Staten zijn ingevoerd: tussen 1990 en 1994 is de gemiddelde arbeidstijd per week in de meeste landen slechts heel weinig korter geworden en minder dan in de eerdere periode van herstel; . de significante toename van de deeltijdarbeid, die verantwoordelijk was voor het grootste deel van de groei van de werkgelegenheid tussen 1990 en 1994 (grafiek 4); . de veranderingen in tijdelijke arbeid en arbeid als zelfstandige, die beide sinds 1990 enige neiging tot groei vertonen; . de stijging van de lonen en de produktiviteit.
Folgende Punkte werden eingehender erörtert: . Verkürzung der Arbeitszeit als Mittel zur Steigerung der Beschäftigung, und entsprechende Maßnahmen in den Mitgliedstaaten; 1990 bis 1994 ging die durchschnittliche Wochenarbeitszeit in den meisten Ländern nur wenig zurück, geringer als in der vorangegangen Wachstumsphase; . der deutlich zunehmende Anteil der Teilzeitarbeit, auf die der Großteil des Beschäftigungswachstums zwischen 1990 und 1994 entfiel (Schaubild 4); . die Entwicklung von Zeitarbeit und selbständiger Beschäftigung, beide mit leichtem Aufwärtstrend seit 1990; .