Volgens de verzoekende partijen schendt de bestreden maatregel de artikelen 10, 11, 12, 14 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 3, 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, met de artikelen 7, 14, 15 en 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met artikel 142 van de Grondwet, met de artikelen 8 en 9 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 en met het beginsel van het gezag van gewijsde.
Nach Auffassung der klagenden Parteien verstosse die angefochtene Massnahme gegen die Artikel 10, 11, 12, 14 und 22 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit den Artikeln 3, 6 und 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention, mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zu dieser Konvention, mit den Artikeln 7, 14, 15 und 17 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte, mit Artikel 142 der Verfassung, mit den Artikeln 8 und 9 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 und mit dem Grundsatz der Rechtskraft.