3. Iedere lidstaat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om op de in artikel 2 genoemde strafbare feiten vrijheidsstraffen te stellen, waarbij het strafmaximum ten aanzien van het in artikel 2, lid 2, onder a), genoemde strafbare feit niet lager mag zijn dan 15 jaar, en het strafmaximum ten aanzien van het in artikel 2, lid 2, onder b), genoemde strafbare feit niet lager dan acht jaar.
(3) Jeder Mitgliedstaat trifft die erforderlichen Maßnahmen, damit die Straftaten nach Artikel 2 mit Freiheitsstrafen bedroht sind, deren Hoechstmaß für die Straftaten nach Artikel 2 Absatz 2 Buchstabe a) mindestens 15 Jahre und für die Straftaten nach Artikel 2 Absatz 2 Buchstabe b) mindestens acht Jahre betragen muss.