Nu de wetgever, voor de periode die in de prejudiciële vraag wordt vermeld, moet worden geacht jaarlijks de bedoelde machtiging te hebben verleend door de invordering toe te staan van de bestaande belastingen « volgens de wetten, besluiten en tarieven waarbij de zetting en invordering ervan worden geregeld », is er geen schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 171 van de Grondwet.
Da nun vom Gesetzgeber für den in der präjudiziellen Frage genannten Zeitraum angenommen wird, jährlich die genannte Ermächtigung verliehen zu haben, indem er die Erhebung der bestehenden Steuern « gemäss den Gesetzen, Erlassen und Tarifen erlaubt, mit denen ihre Bemessungsgrundlage und Erhebung geregelt werden », liegt kein Verstoss gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, gelesen im Zusammenhang mit Artikel 171 der Verfassung, vor.