Uit de bewoordingen van de prejudiciële vragen en de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verwijzende rechter het Hof ondervraagt over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 16 tot 21 van de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking
van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken
van huisjesmelkers (hierna : de wet van 10 augustus 2005), in zoverre zij van toepassing zijn op misdrijven die vóór de inwerkingtr
...[+++]eding van de wet van 10 augustus 2005 zijn gepleegd.
Aus dem Wortlaut der präjudiziellen Fragen und der Begründung der Verweisungsentscheidung geht hervor, dass der vorlegende Richter den Hof zur Vereinbarkeit der Artikel 16 bis 21 des Gesetzes vom 10. August 2005 zur Abänderung verschiedener Bestimmungen zur Verstärkung der Bekämpfung des Menschenhandels und -schmuggels und der Praktiken der Miethaie (nachstehend: das Gesetz vom 10. August 2005) mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung befragt, insofern sie auf Straftaten Anwendung fänden, die vor dem Inkrafttreten des Gesetzes vom 10. August 2005 begangen worden seien.