1. Wanneer een lidstaat na uitvoering van een beoordeling overeenkomstig artikel 28, lid 1, vaststelt dat uitrusting van zeeschepen die conform is met deze richtlijn toch een risico voor de maritieme veiligheid, het milieu of de gezondheid meebrengt, verlangt deze lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer dat hij alle passende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de uitrusting van zeeschepen dat risico niet meer meebrengt wanneer deze in de handel wordt gebracht, of om de uitrusting van zeeschepen binnen een door de lidstaat vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, uit de handel te nemen of terug te roepen.
1. Stellt ein Mitgliedstaat nach einer Beurteilung gemäß Artikel 28 Absatz 1 fest, dass Schiffsausrüstung eine Gefahr für die Seeverkehrssicherheit, für die Umwelt oder die Gesundheit darstellt, obwohl sie die Vorschriften dieser Richtlinie erfüllt, fordert er den betreffenden Wirtschaftsakteur dazu auf, innerhalb einer von der Behörde vorgeschriebenen, der Art der Gefahr angemessenen, vertretbaren Frist alle geeigneten Maßnahmen zu ergreifen, um dafür zu sorgen, dass von der betreffenden Schiffsausrüstung bei ihrem Inverkehrbringen diese Gefahr nicht mehr ausgeht oder dass sie vom Markt genommen oder zurückgerufen wird.