Met zijn derde prejudiciële vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof in hoofdzaak zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 113 van de in het geding zijnde wet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat de waarborgen die zijn opgenomen in de artikelen 1, 44/6 en 44/11 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, niet van toepassing zijn op de door de Minister aangestelde ambtenaren wanneer zij, krachtens de in het geding zijnde bepaling, processen-verbaal opstellen.
Mit seiner dritten präjudiziellen Frage bittet der vorlegende Richter im Wesentlichen den Hof, sich zur Vereinbarkeit von Artikel 113 des fraglichen Gesetzes mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention zu äussern, insofern die in den Artikeln 1, 44/6 und 44/11 des Gesetzes vom 5. August 1992 über das Polizeiamt nicht auf die vom Minister bevollmächtigten Bediensteten anwendbar seien, wenn sie aufgrund der fraglichen Bestimmung Protokolle verfassten.