Elke lidstaat treft de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat op de in artikel 6, lid 1, onder a) en b), van het Verdrag van 1990 bedoelde strafbare feiten, waarnaar verwezen wordt in artikel 1, onder b), van dit kaderbesluit, een gevangenisstraf gesteld wordt, waarbij de strafmaat ten minste vijf jaar moet bedragen.
Jeder Mitgliedstaat ergreift die erforderlichen Maßnahmen, um sicherzustellen, dass die in Artikel 6 Absatz 1 Buchstaben a und b des Übereinkommens von 1990 genannten Straftaten, wie sie sich aus Artikel 1 Buchstabe b dieses Rahmenbeschlusses ergeben, mit Freiheitsstrafen belegt werden können, die im Höchstmaß nicht unter fünf Jahren liegen dürfen.