« Schendt artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gewijzigd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende financiële en diverse bepalingen met betrekking tot het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van titel VI van de wet van 26 juli 1996 houdende modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3 van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Euro
pese Economische en Monetaire Unie ...[+++], bekrachtigd bij artikel 17, 2°, van de wet van 13 juni 1997 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire
Unie, en de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de persoon die is benoemd tot mandataris in een aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der niet-inwoners onderworpen vennootschap of vereniging niet toestaat aan te tonen dat hij geen beroepsactiviteit uitoefent als zelfstandige in de zin van artikel 3, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, terwijl elke andere natuurlijke persoon slechts aan het sociaal statuut van de zelfstandigen is onderworpen voor zover hij in België een beroepsbezigheid u
itoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is, aangezien het fiscale criterium van artikel 3, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 slechts wordt aangevoerd als een weerlegbaar vermoeden van de uitoefening van een zelfstandige beroepsbezigheid ?
« Verstösst Artikel 3 § 1 Absatz 4 des königlichen Erlasses Nr. 38 vom 27. Juli 1967 zur Einführung des Sozialstatuts der Selbständigen, abgeändert durch Artikel 1 des königlichen Erlasses vom 18. November 1996 zur Festlegung finanzieller und sonstiger Bestimmungen bezüglich des Sozialstatuts der Selbständigen, in Anwendung von Titel VI des Gesetzes vom 26. Juli 1996 zur Modernisierung der sozialen Sicherheit und zur Sicherung der gesetzlichen Pensionsregelungen und von Artikel 3 des Gesetzes vom 26. Juli 1996 zur Erfüllung der Haushaltskriterien für die Teilnahme Belgiens an der Europäischen Wirtschafts- und Währungsunion, bestätigt durch Artikel 17 Nr. 2 d
es Gesetzes vom 13. Juni ...[+++] 1997 zur Bestätigung der in Anwendung des Gesetzes vom 26. Juli 1996 zur Erfüllung der Haushaltskriterien für die Teilnahme Belgiens an der Europäischen Wirtschafts- und Währungsunion und des Gesetzes vom 26. Juli 1996 zur Modernisierung der sozialen Sicherheit und zur Sicherung der gesetzlichen Pensionsregelungen ergangenen königlichen Erlasse, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, insofern er es demjenigen, der zum Mandatsträger in einer der belgischen Körperschaftsteuer bzw. Gebietsfremdensteuer unterliegenden Gesellschaft oder Vereinigung ernannt wurde, nicht erlaubt, den Beweis anzutreten, dass er keine berufliche Tätigkeit als Selbständiger im Sinne von Artikel 3 § 1 Absatz 1 des königlichen Erlasses Nr. 38 ausübt, während jede andere natürliche Person nur insofern dem Sozialstatut der Selbständigen unterliegt, als sie in Belgien eine berufliche Tätigkeit ausübt, für die sie nicht an einen Arbeitsvertrag oder an ein Statut gebunden ist, wobei das finanzielle Kriterium von Artikel 3 § 1 Absatz 2 des königlichen Erlasses Nr. 38 nur als eine widerlegbare Vermutung der Ausübung einer selbständigen Erwerbstätigkeit zur Anwendung gebracht wird?