1. Elke lidstaat keurt een nationaal veiligheidsprogramma goed teneinde de toepassing te verzekeren van de gemeenschappelijke normen waarvan sprake in artikel 4, lid 1 en de maatregelen vastgesteld in overeenstemming met artikel 4, lid 2 vóór de in deze maatregelen gespecificeerde datum.
1. Jeder Mitgliedstaat beschließt ein nationales Sicherheitsprogramm, um zu gewährleisten, dass die in Artikel 4 Absatz 1 genannten gemeinsamen Normen und die nach Artikel 4 Absatz 2 erlassenen Maßnahmen ab dem in diesen Maßnahmen festgelegten Zeitpunkt angewandt werden.