– gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens en overwegende dat dit Hof van mening is dat het ter discussie stellen van de realiteit van de door het nazi-regime gepleegde misdaden tegen de mensheid een van de ernstigste vormen van racistische laster en aanzet tot jodenhaat is en dat een dergelijke ontkenning en de verdediging van pro-nazi standpunten geen vormen van meningsuiting zijn die in aanmerking komen voor de bescherming die wordt toegekend uit hoofde van artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,
– unter Hinweis auf die Rechtsprechung des Europäischen Gerichtshofs für Menschenrechte sowie auf die Tatsache, dass der Gerichtshof festgestellt hat, dass die Leugnung der vom Nationalsozialismus begangenen Verbrechen gegen die Menschlichkeit eine der schwersten Formen rassistischer Diffamierung und Anstiftung zum Hass gegen Juden darstellt und dass die Leugnung dieser Verbrechen gegen die Menschlichkeit und die Rechtfertigung einer Politik im Sinne des Nationalsozialismus nicht unter den Schutz von Artikel 10 der Europäischen Menschenrechtskonvention fallen,
