4. De lidstaten kunnen op hun grondgebied voorschriften vaststellen betreffende het gebruik in de biologische landbouw voor andere dan de in lid 1, punten a) tot en met f), bedoelde doeleinden, mits voor het gebruik ervan de in titel II neergelegde doelstellingen en beginselen en de in lid 2 genoemde algemene en specifieke criteria gelden en het Gemeenschapsrecht in acht wordt genomen.
(4) Die Mitgliedstaaten können in ihrem Hoheitsgebiet die Verwendung von Erzeugnissen und Stoffen im ökologischen/biologischen Landbau für andere als die in Absatz 1 aufgeführten Zwecke regeln, sofern ihre Verwendung den Zielen und Grundsätzen des Titels II und den allgemeinen und spezifischen Kriterien des Absatzes 2 entspricht und dabei das Gemeinschaftsrecht beachtet wird.