Het Hof wordt verzocht de in het geding zijnde bepaling te toetsen aan de artikelen 10 en 11 van
de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 23 en 191 ervan, met de artikelen 2, 3, 24, 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind,
goedgekeurd te New York op 20 november 1989, met de artikelen 2.1 en 11.1 van het Internatio
naal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, opgemaakt te New Yo
...[+++]rk op 19 december 1966, en met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Der Hof wird gebeten, die beanstandete Bestimmung zu messen an den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung oder nicht mit den Artikeln 23 und 191 der Verfassung, mit den Artikeln 2, 3, 24, 26 und 27 des am 20. November 1989 in New York abgeschlossenen Übereinkommens über die Rechte des Kindes, mit den Artikeln 2 Absatz 1 und 11 Absatz 1 des am 19. Dezember 1966 in New York abgeschlossenen Internationalen Paktes über wirtschaftliche, soziale und kulturelle Rechte und mit Artikel 3 der Europäischen Menschenrechtskonvention.