20. benadrukt dat het streven naar doelmatigheid er niet toe mag leiden dat de kwaliteit van de wetgeving achteruitgaat of dat het Parlement zijn doelstellingen moet opgeven; stelt dat het streven naar doelmatigheid gepaard moet gaan met adequate wetgevingsnormen en handhaving van de eigen doelstellingen van het Parlement in die zin dat de wetgeving goed doordacht is, aan duidelijk vastgestelde behoeften beantwoordt en het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigt;
20. bekräftigt, dass das Streben nach Effizienz nicht eine niedrigere Qualität der Rechtsetzung oder eine Aufgabe der eigenen Ziele des Parlaments bedeuten darf; ist der Ansicht, dass das Streben nach Effizienz mit der Wahrung angemessener Rechtsetzungsnormen und der Beibehaltung der eigenen Ziele des Parlaments einhergehen muss und gleichzeitig sichergestellt sein muss, dass Rechtsvorschriften gut durchdacht sind, auf eindeutig identifizierten Bedarf eingehen und dem Subsidiaritätsprinzip entsprechen;