Vindt de Raad het niet absoluut noodzakelijk zijn eigen discretionaire bevoegdheid – met name in verband met politieke veroordelingen op grond van de willekeurige beschuldiging dat bewegingen die zich verzetten tegen dictatoriale regimes waarmee commerciële onderhandelingen gevoerd worden als terroristen moeten worden bestempeld – volledig onder de bevoegdheid van de gerechtelijke instanties te brengen, om te waarborgen dat de grondbeginselen, vrijheden en garanties die in het Europees Handvest van de grondrechten verankerd zijn, volledig worden nageleefd?
Hält der Rat es nicht für unabdingbar, seine Ermessensbefugnis – insbesondere die Befugnis, politische Verurteilungen auszusprechen, indem Oppositionsbewegungen gegen diktatorische Systeme, mit denen Handelsverhandlungen geführt werden, willkürlich dem Terrorismus zugeordnet werden – der uneingeschränkten Zuständigkeit der Gerichtsinstitutionen zu unterstellen, um zu gewährleisten, dass die Grundsätze, Freiheiten und Garantien, die in der Europäischen Charta der Grundrechte verankert sind, gewahrt werden?