In de twee prejudiciële vragen wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 334, tweede lid, van de programmawet van 27 december 2004, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 1675/7 en 1675/9, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre het de sch
uldvergelijking van fiscale schuldvorderingen mogelijk maakt, niettegenstaande het bestaan van een toestand van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure, en meer bepaald in zoverre het in het kader van de procedure van de collectieve schuldenregeling aldus een onderscheid onder schuldeisers teweegb
...[+++]rengt.Mit den beiden präjudiziellen Fragen wird der Hof nach der Vereinbarkeit von Artikel 334 Absatz 2 des Programmgesetzes vom 27. Dezember 2004 - gegebenenfalls in Verbindung mit den Artikeln 1675/7 und 1675/9 § 1 Nr. 4 des Gerichtsgesetzbuches - mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung befragt, insofern er die Aufrechnung von Steuerforderungen ermögliche, ungeachtet des Bestehens einer Situation der Pfändung, der Abtretung, der Konkurrenz oder eines Insolvenzverfahrens, und insbesondere insofern er somit im Rahmen des Verfahrens der kollektiven Schuldenregelung eine Unterscheidung zwischen Gläubigern einführe.