De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van het nieuwe artikel 29, § 4, van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, in zoverre het alleen van toepassing is op de overtredingen bedoeld in artikel 29, §§ 1, 2 en 3, met uitsluiting van de overtredingen bedoeld in de artikelen 34 en 35 van de voormelde gecoördineerde wetten.
Die präjudizielle Frage bezieht sich auf die Vereinbarkeit des neuen Artikels 29 § 4 der koordinierten Gesetze vom 16. März 1968 über die Strassenverkehrspolizei mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insofern er nur auf die Verstösse im Sinne von Artikel 29 §§ 1, 2 und 3 Anwendung findet, unter Ausschluss der Verstösse im Sinne der Artikel 34 und 35 der vorerwähnten koordinierten Gesetze.