Artikel 21, derde lid, van de wet van 9 april 1930 bepaalt dienaangaande dat indien de geestestoestand van de veroordeelde vóór het verstrijken van de straftijd voldoende is verbeterd zodat zijn internering niet meer nodig is, de commissie dat vaststelt en de minister van Justitie de terugkeer van de veroordeelde gelast naar de strafinrichting waar hij voordien in hechtenis was.
Artikel 21 Absatz 3 des Gesetzes vom 9. April 1930 bestimmt diesbezüglich, dass in dem Fall, wo der Geisteszustand des Verurteilten sich vor dem Ablauf der Strafzeit ausreichend gebessert hat, so dass seine Internierung nicht mehr notwendig ist, die Kommission dies feststellt und der Minister der Justiz die Rückkehr des Verurteilten in die Strafanstalt, in der er vorher inhaftiert war, anordnet.