De bevestiging van de handelingsbekwaamheid van de gehuwde vrouw
was immers slechts noodzakelijk ten aanzien van het bestuur van de gemeenschap en van de eigen goederen (artikelen 1415 tot 1426 van het Burgerlijk Wetboek),
alsmede de daarmee onlosmakelijk verbonden problematiek van de regeling van de gemeenschappelijke schulden en de rechten van de schuldeisers (artikelen 1408 tot 1414 van het Burgerlijk Wetboek), en vereiste derhalve niet noodzakelijk de toepassing van de regels die de vereffening en de verdeling van het huwelijksver
...[+++]mogensstelsel beheersen.