(vii) het ontbreken van minimumnormen die doeltreffend rechterlijk toezicht op maatregelen voor wederzijdse erkenning waarborgen, wat geleid heeft tot onsamenhangende praktijken in de lidstaten in verband met rechtswaarborgen en de bescherming tegen schendingen van de grondrechten, ook met betrekking tot schadevergoedingen voor slachtoffers van rechterlijke dwalingen zoals identiteitsverwisseling, hetgeen in strijd is met de normen zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie;
(vii) Es fehlen Mindeststandards zur Sicherstellung einer effektiven gerichtlichen Aufsicht über Maßnahmen zur gegenseitigen Anerkennung, was in den Mitgliedstaaten zu uneinheitlichen Vorgehensweisen im Hinblick auf Rechtsgarantien und Rechtsschutz vor Verletzungen von Grundrechten, etwa im Hinblick auf Entschädigungen für Opfer von Fehlurteilen wie z. B. Opfer von Identitätsverwechslungen, geführt hat, was nicht den Standards entspricht, die in der Europäischen Konvention zum Schutze der Menschenrechte und Grundfreiheiten (EMRK) und der ständigen Rechtsprechung des Gerichtshofs der Europäischen Union (EuGH) verankert sind.