Aangezien uit het verwijzingsvonnis blijkt dat het voor de rechtbank hangende geschil betrekking heeft op de belasting van een opzeggingsvergoeding die werd uitbetaald aan een werkend vennoot van een personen
vennootschap op het ogenblik dat diens functies binnen de vennootschap werden beëindigd, vergelijkt het Hof de situatie van die categorie van belastingplichtigen met diegenen die een vergoeding ontvangen « ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst » en wier vergoeding, met toepassing van het voormelde artikel 171, 5°, a), van het WIB 1992, wordt belast tegen een afzonderlijke aanslagvoet die ov
...[+++]ereenstemt met de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin zij een normale beroepswerkzaamheid hebben gehad.