De verwijzende rechter vraagt het Hof voorts of artikel 63 van de in het geding zijnde wet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het voorziet in een dergelijke regeling die gunstig is voor de ontslagen arbeider, zelfs wanneer die een opzeggingstermijn geniet die afwijkt van artikel 59 van de in het geding zijnde wet en aanleunt bij de opzeggingstermijn die aan de bediende wordt toegekend (tweede prejudiciële vraag).
Der vorlegende Richter fragt den Gerichtshof ferner, ob Artikel 63 des fraglichen Gesetzes mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, insofern er eine solche Regelung vorsehe, die für den entlassenen Arbeiter günstig sei, und zwar auch dann, wenn dieser den Vorteil einer Kündigungsfrist genieße, die von Artikel 59 des fraglichen Gesetzes abweiche und sich derjenigen nähere, die für Angestellte gelte (zweite Vorabentscheidungsfrage).